Aan het eind van de middeleeuwen bestond het Zweedse leger uit edelen, ridders en buitenlandse huursoldaten. Er waren echter te weinig ridders en de huursoldaten waren duur. Gustav Vasa begon daarom jonge, ongetrouwde mannen te rekruteren, vrijwillig en desnoods met dwang. Het duurde echter nog tot 1680 voordat Karl XI het systeem veranderde en besloot dat iedere provincie 1200 soldaten moest leveren. In ieder dorp kreeg daarom een boer de opdracht om een soldaat te rekruteren en te verzorgen.
Voor de rekruten werden soldatenhuizen gebouwd. Deze huizen of beter gezegd huisjes, staan er nog steeds en worden nu vaak gebruikt als zomerhuisje. Zo’n huisje wordt soldattorp genoemd. Afhankelijk van het legeronderdeel worden de huisjes ook aangeduid met ryttartorp (ruiterhuisje) of båtsmanstorp (matrozenhuisje).
Vaak werden armen, dagloners, knechten of zonen van andere soldaten gerekruteerd. Soldaten moesten betrouwbaar, onbevreesd, nuchter en gezond zijn. Het was daarom in het belang van de boer een goede soldaat te leveren. Als de soldaat niet door de keuring kwam dan kon het wel eens zijn de boer zelf het uniform aan mocht trekken.
Tijdens de keuring kreeg een soldaat ook een soldatennaam. De reden hiervoor was dat de namen Persson, Larsson etc. heel veel voorkwamen. Het word dan toch knap lastig dat als men “Persson” roept dat dan het halve peloton in een keer “Present!” roept. De compagniecommandant bepaalde daarom de naam van de nieuwe soldaat. Vaak was die naam afgeleid van de plaats waar de soldaat vandaan kwam, bijvoorbeeld Bäck voor iemand die uit Marbäck kwam. De namen waren willekeurig en hingen ook af van de bui van de commandant. Had de commandant een melige bui dat kon je zomaar opgezadeld worden met een naam als Flatterskalle (platte schedel), Skåpråtta (huismuis), Näsvis (wijsneus). Soms werden wat meer bij het leger passende namen gekozen als Svärd (zwaard) of Hjelm (helm), of namen die inspeelden op het karakter of uiterlijk zoals Stor (groot), Lång (lang) of Alltidglad (altijd vrolijk).
Een soldatenhuisje was niet zomaar een huis, er waren regels aan verbonden. Een soldattorp moest minimaal 7 meter bij 5 meter zijn en 2 meter hoog. Verder moesten er 2 ramen in zitten, een fornuis en een oven. Hoe groot het huisje uiteindelijk werd lag aan de welwillendheid van de boer. Het huisje moest goed te zien zijn vanaf de weg en er moest een bordje staan met onder andere het regiment, compagnie en soldaatnummer. Iedere drie jaar werd het huisje geïnspecteerd en afgesproken welke reparaties en onderhoudswerkzaamheden nodig waren. Een soldaat had recht op een stukje akkergrond zodat hij aardappelen en graan kon verbouwen. Vaak kreeg de soldaat ook nog een koe, een varken en kippen. Het was wel handig als de soldaat getrouwd was want dan kon er iemand voor het huisje en alles wat daarbij hoorde zorgen als hij op oefening was of op het slagveld.
Het mogen wonen is een soldattorp was een deel van de soldij van de soldaat. Als hij uit dienst ging moest hij verhuizen zodat zijn opvolger er in kon wonen. Volgens de wet had boer 3 maanden de tijd om een nieuwe soldaat te vinden. Veel gezinnen kwamen in de problemen als de soldaat overleed want zij moesten dan plotseling verhuizen en hadden geen inkomen meer. Vaak stond de boer de weduwe in dit soort gevallen nog bij om te voorkomen dat ze meteen dakloos was. Als de nieuwe soldaat nog niet getrouwd was werd hem aangeraden met de weduwe te trouwen.
In vredestijd had een soldaat het niet heel slecht. Hij en zijn gezin leefden zelfvoorzienend en waren druk met hun boerderijtje. Zijn uniform droeg hij alleen bij oefeningen of op zondag als de soldaten een parade hielden bij de kerk. Thuis moest hij leren lezen en schrijven. Verder maakte hij deel uit van een postsysteem, waarbij brieven tussen officieren van soldaat naar soldaat werden uitgewisseld, totdat deze bij de ontvanger terecht kwam. Het kunnen lezen en schrijven gaf soldaten een zeker aanzien. Verder waren ze bereisd en konden verhalen vertellen aan diegenen die niet in staat waren om te reizen. Als ze uit dienst gingen kregen ze vaak een beroep met meer aanzien, zoals leraar of koster.
Als een soldaat uit dienst wilde treden moest hier een geldige reden voor zijn zoals: te oud, ziek of gewond. Als de compagniecommandant besliste dat de soldaat nog best dienst kon doen werd zijn uitdiensttreding geweigerd.
Er staan in Zweden nog van deze soldatenhuisjes, soms zijn ze echter niet meer als zodanig herkenbaar. Maar als je een klein huisje ziet en er zit een bord op dat verwijst naar het leger heb je vaak met een soldatenhuisje te maken. De soldattorp in de hembygdsgård van Brunskog is naar die plek verplaatst. Oorspronkelijk stond het huisje in Lerhol in Edane en is gebruik geweest tot 1905. Maar ook in de hembygdsgård van Västra Ämtervik staat een soldattorp. Dit huisje komt van Ransbysäter bij Lysvik en wordt nu gebruikt als handwerkhuisje. Er zullen ongetwijfeld nog meer hembygdsgård zijn waar een soldattorp naartoe verhuisd is. Niet alle huisjes zijn verplaatst. Zo staat er bijvoorbeeld in Gravol, een paar kilometer van Stöllet, nog een soldattorp. Voor de geocachers: zoeken op “geocache soldattorp” levert de nodige hits op die verwijzen naar een soldattorp.
Zo zit achter sommige Zweedse huisjes een hele geschiedenis die ver teruggaat in de tijd.